Chinese filosofie. Confucius' Pad


Confucius' autobiografie als Wijsgerig Pad:


"De Meester sprak: Op mijn 15e nam ik mij voor te gaan leren, als dertiger nam ik mijn rol op in de gemeenschap. Op mijn 40e was ik vrij van twijfel, als 50er begreep ik het mandaat van de hemel. Op mijn 60ste was mijn oor fijn afgestemd, en op mijn 70ste kon ik, zonder de regels te overtreden, de verlangens van mijn hart volgen". Lun Yu 2.4


Confucius (551-479 B.C.E.), vroege tijdgenoot van Socrates en de Boeddha, kun je met een gerust hart de meest invloedrijke wijsgeer ter wereld noemen: naast China zijn alle landen rondom dit enorme cultuurgebied doordrongen van zijn wijze van denken en leven. (Korea, Japan, Vietnam en verder alle continenten waar Chinezen verblijven) Dit hangt nauw samen met zijn persoon, een voorbeeld voor allen. Net als de Boeddha en Socrates heeft hij zelf niets geschreven, maar is wel het een en ander opgetekend door leerlingen, in zijn geval in de Lun Yu, onlangs vertaald door Kristoffer Schipper als 'de Gesprekken'.


In de Wijsgerige Jaargang, waarin de relatie wordt gelegd tussen persoonlijke ontwikkeling en de geschiedenis van de (wereld-) filosofie, neemt dit citaat van Confucius een speciale plek in. Want juist hier komt die relatie naar voren, daar dit niet alleen de compacte biografie van een groot leraar vormt, maar tevens een ontwikkelingsmodel biedt, een 5-voudig Pad, vergelijkbaar met het 8-voudige Pad van de Boeddha, als een Weg die begaan is en begaan kan worden. De formulering is alleen veel persoonlijker en expliciet verbonden met een leven lang leren. De tweede bijeenkomst was gewijd aan 'Confucius en het confucianisme' en ik heb, gebruik makend van wat commentaren, een begin gemaakt met het duiden van Confucius' Wijsgerige Pad:


De eerste fase begint met het voornemen om te gaan leren. ("Op mijn 15e nam ik mij voor te gaan leren …"). Dit voornemen is er één van hart-en-geest (hsin). De commentator Zhu Xi geeft aan dat men "in d'oude tijden de Leerschool betrad op de leeftijd van 15 jaren". Met leren wordt volgens hem "de Weg van het Grote Leren" bedoeld, zoals dit in de Daxue (1 van de 4 confucianistische basis-boeken) wordt uiteengezet. Het voornemen is richting te geven aan hart-en-geest. "Leren betekent dat je er voortdurend aan denkt en je er onvermoeibaar mee bezig houdt." Dit plaatst dit 'leren' in de in de Chinese filosofie zeer centraal staande 'cultivatie van het zelf' (xiushen). Chinese, boeddhistische en Hellenistische wijsbegeerte raken elkaar hier op diepteniveau.


In de tweede fase "als dertiger, nam ik mijn rol op in de gemeenschap". Of, zoals het ook wel vertaald is: "als dertiger vond ik mijn plek". Hier, (in de eerste en tweede fase tezamen) commiteert de jonge Confucius (Confuciaan) zich aan 'studie en de rituelen' totdat hij zijn plaats onder de anderen kan innemen. Temidden van anderen is hij zichzelf.


In de derde fase, "Op mijn 40e, was ik vrij van twijfel". Dit betekent niet dat Confucius zonder twijfel was aangaande zijn eigen persoon, want zelf-overschatting kun je hem niet verwijten. Verderop in de Gesprekken, zegt hij,:

"Het zijn deze dingen die mij bezig houden: een tekortschieten in het cultiveren van de deugd, een onvermogen diep door te dringen in wat ik heb geleerd, een onvermogen om gehoor te geven aan wat ik heb gehoord dat goed is en een onvermogen mijn fouten te verbeteren." (Lun Yu 7:3) Dit benadrukt ook weer dat zijn Pad samenvalt met zijn persoonlijke leerproces.
Het gaat erom dat hij op geen enkele wijze twijfelt aan de weg, omdat hij en de Weg één zijn. Dit is ook wat bedoeld wordt in de Zhong Yong (een tweede van de vier basisboeken van het confucianisme): "De Weg kan niet van ons gescheiden worden. Nog voor geen ogenblik."


En toen, in de vierde fase, "Als 50er, begreep ik het mandaat van de hemel (Tian Ming) "
De commentator Zhu Xi zegt hierover dat "het Hemselse Mandaat verwijst naar de weg van de Hemel die zich overal toont en in alle dingen is. Dit is de reden dat alle processen en dingen zijn zoals ze moeten zijn. Dit te weten is de ultieme kennis" en zegt hij: "het is dan ook geen wonder dat alle twijfels verdwenen zijn".


En zo, zegt Confucius, "was op mijn 60ste, mijn oor fijn afgestemd".


Zoals commentator Li Chong dit verklaart, “betekent een afgestemd oor dat wanneer men voorbeeldige leringen hoort, men deze onmiddelijk en volledig begrijpt en herkent", omdat er (zoals de commentator Wang Bi zegt) "geen conflict is tussen innerlijke overtuigingen en de oude leer van de wijzen". Deze passage benadrukt daarmee dat Confucius, zoals hij dat vaak aangeeft, niets nieuws leerde, maar de toen al oude weg der wijzen beging.


En hiermee kon hij, in de laatste vijfde fase, op zijn 70ste, "zonder de regels te overtreden, de verlangens volgen van zijn hart".


Want, zegt Huang Kan: "op zeventigjarige leeftijd bereikte Confucius het stadium waarin training en de eigen natuur perfect samenvielen en daarom kon hij zijn hart volgen zonder de regels te overtreden. En dit betekent, volgens Zhu Xi en andere commentatoren dat Confucius zich dan 'in het midden' (zhong) bevindt en als een pijl in het doel geraakt, zonder enige inspanning. Deze laatste fase wordt wei wu wei genoemd: handelen door niet te handelen en staat, net als in het dao-isme, hier centraal: wanneer we vanuit onszelf (vanuit ons mens-zijn [ren: de confucianistische term voor het hoogste ideaal: menselijkheid]), als vanzelf, het goede [ren] doen. Wu wei is tevens de term waarmee de vroege Chinese boeddhisten de sanskrietterm nirvana vertaalden.


Zoetermeer, Peter van Hooft, januari 2016


Gebruikte literatuur:
Edward Slingerland. Analects. With Selections from Traditional Commentaries
Daniel K. Gardner. Zhu Xi's Reading of the Analects. Canon, Commentary, and the Classical Tradition