Westerse filosofie. Descartes. Leef en denkregels van Descartes

De denk- en leefregels van Descartes


In de Wijsgerige Jaargang wordt de geschiedenis van de filosofie gekoppeld aan de eigen ervaring en levenswijze. We combineren filosofie met meditatie. We zijn nu toegekomen aan Descartes. Daarbij lezen we het een en ander uit zijn 'Meditaties', die goed laten zien wat men hier in het Westen onder 'meditatie' verstond, maar meer direct toepasbaar zijn wat ik noem"de denk- en leefregels van Descartes". In zijn 'Verhandeling over de methode', (Discours de la Methode) uit 1637, met als ondertiteling: Hoe zijn verstand goed te gebruiken en de waarheid te achterhalen', geeft Descartes vier regels om goed te kunnen denken en 4 regels om goed te kunnen leven. Uiteraard staan ze niet los van elkaar. We kunnen ze als volgt samenvatten:


Denkregels

1.           Niets voor waar houden wat niet evident (helder) is: bezien

2.          Problemen kun je het beste aanpakken door ze te analyseren: uiteenhalen

3.          Van het simpele naar het gecompliceerde: opbouwen

4.          Resumeren: terugblikken


Leefregels

1.           Aanpassen, met behoud van identiteit

2.           Doorgaan op een eenmaal gekozen weg

3.           Beter zichzelf, dan het lot overwinnen

4.           Inzicht en overzicht behouden


Dit wat nader beziend, zegt hij: "Het gezond verstand is het best verdeelde goed ter wereld: immers iedereen meent dat hij er zo goed van voorzien is, dat zelfs zij die het moeilijkst te bevredigen zijn op ieder ander gebied, er niet meer van plegen te begeren dan ze bezitten." Daarenboven "is [het] niet voldoende om een goed verstand te hebben; het belangrijkste is dat men het goed gebruikt. De grootste geest is tot het grootste kwaad niet minder dan tot het hoogste goed in staat; maar wie langzaam loopt en de rechte weg volgt, komt beter vooruit dan wie snel gaat en zich van de weg verwijdert". […] Om deze weg te kunnen begaan formuleert hij "vier regels die het grote aantal voorschriften van de logica kunnen vervangen."

[De 'denk-regels' van Descartes:] "De eerste [denkregel] is nooit iets voor waar aan te nemen waarvan ik niet zelf de waarheid op evidente wijze inzag, dat wil zeggen, zorgvuldig te vermijden om overhaast of vooringenomen te oordelen, en in mijn oordeel niets te betrekken dan wat zich zó helder en zó welonderscheiden aan mijn geest voordeed dat ik er niet meer aan kon twijfelen.

De tweede, om elk te onderzoeken probleem eerst in zoveel stukken te verdelen als mogelijk en voor een juiste oplossing noodzakelijk zou zijn.

De derde, om mijn gedachten volgens een bepaalde orde te doen verlopen, dat wil zeggen, te beginnen met de meest eenvoudige dingen, die het makkelijkst te kennen zijn, en langzaamaan, als het ware stap voor stap, op te stijgen tot de kennis van de meest ingewikkelde zaken, en deze orde zelfs te veronderstellen tussen de dingen die van nature niet op elkaar volgen.

En de vierde, om voortdurend een zo volledig en zo systematisch overzicht te maken dat ik zeker zou zijn niets te vergeten."

Naast deze 'denkregels' stelt Descartes (in het derde deel) ook vier 'leefregels’ op. Deze zijn wat uitgebreider dan zijn denkregels, dus ik geef het wat beknopt weer:


[Eerste leefregel:] "Tussen verschillende gelijkelijk aanvaarde opvattingen koos ik alleen de meest gematigde; niet alleen omdat die het makkelijkst in de praktijk zijn te brengen en, gegeven het feit dat alle excessen doorgaans uit den boze zijn, waarschijnlijk de beste zijn; maar ook om te voorkomen dat ik al te ver zou afdwalen als ik een foute keuze maakte — koos ik uit twee extreme opvattingen de verkeerde, dan zou ik immers altijd veel verder afdwalen. […] Aangezien ik de indruk had dat niets ter wereld gelijk blijft en ook omdat ik, wat mijzelf in het bijzonder betreft, mij had voorgenomen om steeds beter, en niet steeds slechter, te oordelen, meende ik te zondigen tegen de regels van het gezonde verstand als ik, uitsluitend omdat ik toen tot een bepaald oordeel kwam, mij verplicht zou hebben me daar ook later nog aan te houden, zelfs als dat oordeel zijn toepasselijkheid verloren zou hebben of ik tot het inzicht gekomen zou zijn dat het ongefundeerd is.


Mijn tweede regel was om in mijn handelingen zo standvastig en vastberaden te zijn als mogelijk en een eenmaal begonnen handeling zonder aarzelen te voltooien, of deze nu op een twijfelachtige of op een zekere opvatting gebaseerd zou zijn. Ik nam daarbij een voorbeeld aan de reiziger die, in een bos verdwaald, niet moet gaan dwalen, nu eens hierheen dan weer daarheen, en evenmin halt moet houden, maar het beste in een en dezelfde richting kan lopen en zich niet door de eerste de beste overweging laat afleiden, zelfs als ze op goed geluk voor een bepaalde richting gekozen hebben; want zelfs als ze op die manier niet goed terechtkomen, dan komen ze uiteindelijk tenminste ergens uit, waar ze waarschijnlijk altijd beter af zijn dan in het midden van een bos. […]


Mijn derde regel was om te trachten niet het lot maar mijzelf te bedwingen en mijn verlangens te veranderen en niet de loop der dingen; en in het algemeen mij de opvatting eigen te maken dat alleen ons denken volledig in onze macht is. Wanneer wij derhalve ons best hebben gedaan om de dingen buiten ons te beïnvloeden, dan is alles wat ons niet lukt, wat ons aangaat, absoluut onmogelijk. Dit alleen al leek mij voldoende om te voorkomen dat ik iets zou wensen dat buiten mijn bereik lag, en dus om van mij een tevreden mens te maken. De natuur van de wil is zodanig dat ze zich slechts richt op datgene wat het verstand op de ene of de andere manier als mogelijk voorstelt; mits we alles buiten ons als in gelijke mate onbereikbaar beschouwen, is het dus zeker dat, zelfs als we buiten onze schuld iets verliezen waarop we krachtens onze geboorte recht menen te hebben, ons dat evenmin zal spijten als dat we geen koning zijn van China of Mexico; en dat, als we zoals dat heet van de nood een deugd maken, in geval van ziekte niet zullen verlangen naar gezondheid, noch in de gevangenis naar vrijheid, evenmin als we nu verlangen naar een lichaam zo onvergankelijk als diamant, of naar vleugels om te kunnen vliegen als een vogeltje.


Maar ik geef toe dat veel oefening en overpeinzing nodig is om zich deze kijk op de dingen eigen te maken; en geloof dat dat het geheim was van die filosofen wie het soms lukte om zich aan de beschikkingen van het lot te onttrekken, en die ondanks pijn en armoede, zich met hun goden over het geluk onderhielden. Want door voortdurend bezig te zijn met de grenzen die de natuur hun oplegde, raakten zij er zo volledig van overtuigd dat behalve hun gedachten niets binnen hun bereik lag, dat dat alleen voldoende was om hen te beletten iets anders te beminnen; en over die gedachten hadden zij zo volledig de beschikking dat dat een reden was om zichzelf voor rijker, en machtiger, en vrijer, en gelukkiger te houden dan alle anderen, die, hoe begunstigd door de natuur of door het lot ze ook waren, die filosofie niet hadden en daarom nooit zo volledig de dingen naar hun hand konden zetten.


[Vierde leefregel]

Ter afsluiting van deze moraal besloot ik om een overzicht te maken van wat mensen zoal doen in dit leven, teneinde daaruit het beste te kiezen; en zonder iets te willen beweren ten nadele van anderen meende ik dat ik het beste door kon gaan met waar ik mee bezig was, dat wil zeggen, heel mijn verdere leven te besteden aan het verder ontwikkelen van de rede en zoveel als in mijn vermogen lag voort te gaan in de kennis van de waarheid volgens de methode die ik mijzelf had opgelegd. Sinds ik begonnen was deze methode te gebruiken had me dat zoveel voldoening gegeven dat ik niet geloofde dat er in dit leven een heerlijker en onschuldiger genoegen gesmaakt kon worden. En aangezien ik alle dagen weer met behulp van deze methode enkele nieuwe waarheden vond die mij van voldoende belang leken en die doorgaans niet algemeen bekend waren, was ik zo tevreden dat al het andere mij niet deerde. Dat alles nog afgezien van het feit dat ook de drie voorgaande regels hun oorsprong vonden in mijn voornemen om iets te leren: want aangezien God elk van ons enig licht heeft gegeven om waar en onwaar van elkaar te onderscheiden, kon de enige reden om genoegen te nemen met de mening van anderen slechts zijn dat ik mij had voorgenomen om mettertijd mijn eigen verstand te gebruiken om deze te onderzoeken; en de enige reden waarom ik ze zonder aarzeling volgde, dat ik hoopte daardoor geen gelegenheid te missen om betere te vinden; en de reden tenslotte waarom ik mijn verlangen intoomde en tevreden was, was dat ik meende dat mijn weg mij niet alleen leidt naar alle kennis waartoe ik in staat ben, maar tevens naar al het waarlijk goede dat mij ten deel kan vallen. Aangezien immers onze wil slechts dan iets nastreeft of afwijst als het verstand het als goed dan wel als slecht presenteert, is het om goed te handelen voldoende om goed te oordelen; en om het beste te doen, dat wil zeggen om niet alleen alle deugden maar ook alle goed te verwerven, is het voldoende om het beste te oordelen. En als men die zekerheid heeft, dan kan men pas echt gelukkig zijn. […]


DE WIJSGERIGE JAARGANG


Een aANZet tot Wijsgerig Leven